• ver·neu·ke·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verneukeren
verneukerde
verneukerd
zwak -d volledig

verneukeren

  1. overgankelijk (verouderd) listig overtuigen van iets dat niet waar is, vaak met het doel nadeel te bezorgen
      Heeren Gekozenen, laat ons toch al te samen dien slechten weg verlaten, waarop wij ons verneukeren en verkwanselen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Lord Salisbury in: Het Land van Aelst  , jrg. 32 nr. 42 (18 oktober 1891), p. 1 kol. 4