• ver·geefs
  • In de betekenis van ‘vruchteloos’ voor het eerst aangetroffen in 1291 [1]
  • afgeleid van vergeven met het achtervoegsel -s [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vergeefs vergeefser vergeefst
verbogen vergeefse vergeefsere vergeefste
partitief vergeefs vergeefsers -

vergeefs

  1. een negatief resultaat hebbend
    • Hij deed een vergeefse poging om een ongeluk te voorkomen. 
    • Zijn poging was vergeefs. 

vergeefs

  1. met negatief resultaat
    • Hij trachtte vergeefs een ongeluk te voorkomen. 
     Een paar jaar geleden had Sinterklaas wekenlang vergeefs gezocht.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]