Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·dek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verdek -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

verdek [2]

  1. dek van een schip, bedekking van iets
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
verdekken

verdek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verdekken
    • Ik verdek. 
  2. gebiedende wijs van verdekken
    • Verdek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verdekken
    • Verdek je? 

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen