verdek
- ver·dek
- van Middelnederlands verdec, op te vatten als naamwoord van handeling verdekken ww [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verdek | - |
verkleinwoord | - | - |
het verdek o
- (scheepvaart) dek van een schip
- bedekking van iets
vervoeging van |
---|
verdekken |
verdek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verdekken
- Ik verdek.
- gebiedende wijs van verdekken
- Verdek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verdekken
- Verdek je?
- Het woord 'verdek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verdek" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
24 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ verdek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be