• ver·bol·gen·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord verbolgenheid verbolgenheden
verkleinwoord

de verbolgenheidv

  1. de mate waarin men verontwaardigd is
    • Er is met grote verbazing en ontgoocheling gereageerd op de koude douche die FC Twente woensdag te verwerken kreeg. Hoewel teleurstelling bovenaan de lijst met emoties prijkte, voerde ook verbolgenheid en woede hoogtij. [2] 
    • Een medewerker van de gemeente Oldenzaal ontdekte de grafschennis. De verbolgenheid over de drieste diefstal is groot. De dieven zijn zonder enig respect voor de overledenen aan het werk gegaan. Ze hebben daarbij over graven gelopen, stenen omgestoten en beschadigd en links en rechts edelmetalen voorwerpen weggehaald. [3]