• ver·ach·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord verachter verachters
verkleinwoord

de verachterm

  1. iemand die geen respect voor iets of iemand anders heeft
     „Hoewel ik geen verachter was van wat heilig genoemd wordt, voelde ik toch niets van de kracht van de godsdienst in mijn ziel.”[2]
     De hoogmoed is wreed en een verachter van allen.[3]
vervoeging van
verachteren

verachter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verachteren
    • Ik verachter. 
  2. gebiedende wijs van verachteren
    • Verachter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verachteren
    • Verachter je? 

verachter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van veracht
69 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    L. J. van Valen
    “Schotse Alexander Stewart zag veel vrucht op zijn prediking” (08-02-2014), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Ons eertijds” (30-04-2014), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be