verachter
- ver·ach·ter
- naamwoord van handeling van verachten met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verachter | verachters |
verkleinwoord |
de verachter m
- iemand die geen respect voor iets of iemand anders heeft
- mannelijke vorm van verachtster
vervoeging van |
---|
verachteren |
verachter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verachteren
- Ik verachter.
- gebiedende wijs van verachteren
- Verachter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verachteren
- Verachter je?
verachter
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van veracht
- Het woord verachter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verachter" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron L. J. van Valen“Schotse Alexander Stewart zag veel vrucht op zijn prediking” (08-02-2014), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron “Ons eertijds” (30-04-2014), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be