vensterraam
  • ven·ster·raam
enkelvoud meervoud
naamwoord vensterraam vensterramen
verkleinwoord vensterraampje vensterraampjes

het vensterraamo

  1. het raamwerk waarin het glas gevat kan worden dat een opening in een muur afsluit
  2. de glazen ruit die een opening in een muur afsluit
     Komarovski trommelde met zijn vingers op het vensterraam in de maat van een stel paarden dat beneden ongehaast over het asfalt klepperde.[2]
     Bovendien is er in elke wijk wel zo'n buurman die dan heel opzichtig ook de stoepjes van zijn zogenaamd luie buren meepakt. Vaak gaat deze nijverheid gepaard met passief-agressieve blikken door het vensterraam waar jij net een gele rakker opentrekt na een lange dag werken. Kortom, onnodige groepsdruk waar niemand gelukkig van wordt.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron
    Freek de Swart
    “Bruine blubber: Waarom we ons besneeuwde stoepje niet moeten ruimen” (30-01-2019), Tubantia