veinzerij
- vein·ze·rij
- Naamwoord van handeling van veinzen met het achtervoegsel -erij[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veinzerij | veinzerijen |
verkleinwoord |
de veinzerij v
- het op een onoprechte manier doen alsof; het veinzen, het huichelen
- In een interview in Vrij Nederland noemde Rawie ironie de domste fout uit zijn dichtersleven. Maar ja: Ironie `was in de jaren zeventig de toon. Als iemand schreef: ik hou van jou, stond er altijd wel weer achter: zegt men in zo'n geval. Met de ene hand wegnemen wat je met de andere gegeven had. Ik ben erachter gekomen dat er door de vorm al genoeg afstand is en dat ironie als extra afstandschepper helemaal niet nodig is.' In Woelig stof (1989), Onmogelijk geluk (1992) en Geleende tijd (1999) is dan ook geen sprake meer van geestige veinzerij. [2]
- „Maar ook onaardige, en die komen óók op je af. Want het is Nieuwjaar en de beste wensen moeten zonder aanzien des persoons gewenst worden. En dus sta je opeens in de wang te happen van iemand van wie je weet dat ze jou nog veel meer haat dan jij haar, en voel je je veranderen in één grote zoutpilaar van schijnheiligheid.” „Sociale veinzerij hoort erbij”, probeerde ik te troosten. [3]
- oplichting, verlakkerij, voor-de-gek-houderij, begoocheling, flessentrekkerij, komedie, huichelarij, bedrog
- Het woord veinzerij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "veinzerij" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Arie van den Berg 13 augustus 2004 Alleen het lamplicht geeft houvast
- ↑ NRC Frits Abrahams 12 januari 2007 Recepties
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be