veinzer
- vein·zer
- Naamwoord van handeling van veinzen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veinzer | veinzers |
verkleinwoord | - | - |
de veinzer m
- iemand die veinst
- Theophrastus onderscheidde dertig mensentypen. In dertien van de dertig herkennen wij duidelijk iets van Trump: de veinzer, de wauwelaar, de behaagzieke, de desperado, de schaamteloze, de vlegel, de achterdochtige, de weerzinwekkende, de lomperik, de ijdeltuit, de verwaande, de kwaadspreker en de opschepper [2]
- Het woord veinzer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "veinzer" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ www.parool.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be