• vast·slaan

vastslaan [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastslaan
sloeg vast
vastgeslagen
klasse 6 volledig
  1. overgankelijk met een slaande beweging iets bevestigen
    • De lander had een paar harpoenen moeten afschieten, die als een soort tentharingen de verkenner hadden moeten vastslaan aan het oppervlak, maar dat systeem werkte niet. [2] 
    • Vroeger stond bij ons thuis een boekje over hengelsport in de kast dat heette Vastslaan en strakhouden, en dat deden ze. [3] 
85 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf 12 nov. 2014 Landing op komeet geslaagd
  3. NRC Marjoleine de Vos 21 februari 2007 Vastslaan en strakhouden
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be