Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·om·lijnd
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vastomlijnd vastomlijnder vastomlijndst
verbogen vastomlijnde vastomlijndere vastomlijndste
partitief vastomlijnds vastomlijnders -

Bijvoeglijk naamwoord

vastomlijnd [1]

  1. van plannen dat ze heel duidelijk zijn
    • Dus denkt ze na over de toekomst. Niet te ver, een vastomlijnd plan is er niet. "Ik wil mijn brein bezighouden en niet aan één ding vastzitten, dan sluit ik andere uit." Ze doet van alles naast het hockey. Ze geeft als 'redelijk bekende Nederlander', zoals ze zichzelf noemt, motiverende speeches bij bedrijven. Ze is weleens model, vaak in weinig verhullende sportkleding. [2] 
    • CCN, dat al locaties heeft in Amsterdam, heeft het personeel geen vastomlijnd plan gepresenteerd, maar het zou gaan om een overname van het gebouw en een substantieel deel van de zorg. CCN is ook betrokken bij een mogelijke doorstart van de eveneens failliete IJsselmeerziekenhuizen, die ook in handen waren van Loek Winter. Deze doorstart heeft al geleid tot onrust en debat, tot in de Tweede Kamer aan toe. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen