vastgoedfraudeur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vast·goed·frau·deur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vastgoed en fraudeur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vastgoedfraudeur | vastgoedfraudeurs |
verkleinwoord | vastgoedfraudeurtje | vastgoedfraudeurtjes |
Zelfstandig naamwoord
de vastgoedfraudeur m
- fraudeur die vastgoedfraude pleegt
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'vastgoedfraudeur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.