Een varkensoog is klein in verhouding tot de varkenskop.
  • var·kens·oog
enkelvoud meervoud
naamwoord varkensoog varkensogen
verkleinwoord varkensoogje varkensoogjes

het varkensoogo

  1. het oog van een varken
  2. (pejoratief) kleine, diepliggende ogen
     De spleetjes van haar varkensogen met gezwollen oogleden gingen nauwelijks open.[2]
     Die geuzennaam veranderde echter in de jaren zestig van de ontzuiling en ontkerkelijking tot een vies woord in de mond van afvalligen als Maarten ’t Hart. ”Griffermeerd”, ”kalvinistisch”: „herenboeren in zwarte pakken (…) harde verweerde koppen afgedekt met een zwart zijden pet. Voor deze mensen is het calvinisme uitgedacht, deze mannen met dunne lippen, met varkensoogjes en vlekkerige rode wangen.”[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Calvinistisch Nederland een mythe” (24 december 2008), Reformatorisch Dagblad