• van·bui·ten

vanbuiten

  1. aan de buitenzijde
    • De appel zag er vanbuiten heel gaaf uit, maar bleek rot vanbinnen. 
  2. van de buitenzijde
    • De bal kwam vanbuiten. 
  3. uit het hoofd, uit het geheugen
    • Hij leerde de eerste bladzijde van de Ilias vanbuiten. 
  1. Als voorzetsel gebruikt is de spelling "van buiten".
    • De bal kwam van buiten de lijnen. 
67 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be