• un·heim·lich
  • uit het Duits [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen unheimlich unheimlicher unheimlichst
verbogen unheimliche unheimlichere unheimlichste
partitief unheimlichs unheimlichers -

unheimlich

  1. waar iets dreigends vanuit gaat
    • 'Moslims in Nederland in plaats van Nederlandse moslims', typeerde Wijbenga het gevoel. 'Is dit echt wat we willen? Eigenlijk wordt gezegd dat wat je doet voor je geloof fout is. Dat geeft toch een unheimlich gevoel.' [2] 
    • De wijkagent heeft een gesprek gehad met de jongeman en hem gezegd dat zijn gedrag ongewenst is en het de vrouwen een onrustig en unheimlich gevoel geeft. [3] 
78 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[4]