• uit·haal
enkelvoud meervoud
naamwoord uithaal uithalen
verkleinwoord uithaaltje uithaaltjes

de uithaalm

  1. een krachtige beweging met een arm of been
  2. aanhoudende toon
  3. (sport) hard, ver schot
vervoeging van
uithalen

uithaal

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithalen
    • ... dat ik uithaal. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]