• uit·ge·re·kend
vervoeging van: uitrekenen…
verbogen vorm: uitgerekende

uitgerekend

  1. voltooid deelwoord van uitrekenen
stellend
onverbogen uitgerekend
verbogen uitgerekende
partitief uitgerekends

uitgerekend

  1. juist, speciaal
    • Oortman die de afgelopen jaren acht keer in Sri Lanka geweest en er een petekind heeft, kent het land en de katholieke gemeenschap heel goed. „Ik heb vanmorgen nog contact gehad met de katholieke familie van mijn petekind. Zij zijn niet direct getroffen, maar leven in grote angst. De aanslag, uitgerekend op het Paasfeest [sic!], kwam voor hen totaal onverwacht. Ik leef met deze mensen mee. Het zijn mijn vrienden.” [1] 


99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be