uitrekenen
- Geluid: uitrekenen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈœytrekənə(n) / (4 lettergrepen)
- uit·re·ke·nen
- samenstelling van uit bw en rekenen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitrekenen |
rekende uit |
uitgerekend |
zwak -d | volledig |
uitrekenen
- overgankelijk door berekening iets bepalen
- Ik heb uitgerekend dat we ons volgend jaar een nieuwe auto kunnen veroorloven.
- ▸ Ze rekenden precies uit wanneer ze winst gaan maken: "Het is echt massa is kassa. Daarom komen er binnenkort meer machines bij. Het is nog geen vetpot, maar per machine moet je denken aan 600 tot 900 euro per maand. Pas na twee jaar gaan we echt winst maken." Dat komt vooral vanwege de kosten: "We hebben best wel grote machines staan en de kosten daarvan variëren tussen de 3000 en de 5000 euro. Daarnaast moet je ook btw over je producten afdragen maar de locatie is het duurste."[1]
- Het woord uitrekenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitrekenen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑
Weblink bron
Pomme Rademaker“Bijverdienen met een verkoopautomaat bij kapper of sportschool is in trek” (5 april 2025), NOS - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be