• uit·eten

uiteten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uiteten
at uit
uitgegeten
klasse 5 volledig
  1. ergatief een maaltijd voltooid hebben
    • Ben je uitgegeten?  
  2. overgankelijk (figuurlijk) iemand arm maken; leven op kosten van iemand anders
  3. overgankelijk (figuurlijk) iets doen wat verboden is
  4. overgankelijk als afscheid samen een maaltijd gebruiken met
    • Wij hebben onze collega uitgegeten. 
  • uit eten gaan in de betekenis van in een horecazaak gaan eten schrijft men los van elkaar