uiteenzetten
- uit·een·zet·ten
- samenstelling van uiteen bw en zetten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uiteenzetten |
zette uiteen |
uiteengezet |
zwak -t | volledig |
uiteenzetten
- overgankelijk een verklarende uitleg van iets geven
- Hij nam de moeite de gedachten achter zijn beleid tot in aanzienlijke bijzonderheden uiteen te zetten.
1. een verklarende uitleg van iets geven
vervoeging van |
---|
uiteenzetten |
uiteenzetten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uiteenzetten
- ...dat wij uiteenzetten.
- ...dat jullie uiteenzetten.
- ...dat zij uiteenzetten.
- ...dat wij uiteenzetten.
- Het woord uiteenzetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uiteenzetten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be