tweepersoonskamer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·per·soons·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tweepersoonskamer tweepersoonskamers
verkleinwoord tweepersoonskamertje tweepersoonskamertjes

Zelfstandig naamwoord

tweepersoonskamer v/m [1]

  1. (hotel)kamer waar twee personen kunnen slapen
    • Als arts in opleiding ben ik verbaasd over de problemen met twee- en vierpersoonskamers in ziekenhuizen. Persoonsverwisselingen zijn schering en inslag: een 87-jarige vrouw krijgt de medicatie van haar 85-jarige kamergenote, een hardhorige oude man tekent de papieren van zijn slapende buurman en een paar maanden geleden zag ik tijdens mijn stage hoe bijna de verkeerde vrouw naar de radiotherapie gebracht werd.[2] 
    • Om de toegevoegde waarde ervan te benadrukken, heeft de hospice wethouder Jurgen van Houdt bereid gevonden de vernieuwde tweepersoonskamer met het bed vandaag officieel te openen. Het kost, voorlopig, 12,50 euro per nacht. Het reguliere tarief voor bewoners is 35 euro per nacht. Dit wordt (deels) vergoed via de aanvullende verzekering.[3] 
    • De bedden zijn goed, de badkamer is strak, er staat een Nespresso-apparaat op de kamer en er ligt, om mee op pad te nemen, een gids met de beste adressen in Antwerpen. Waar het Queen A Hotel dan ook weer in staat. Vanaf 109 euro voor een tweepersoonskamer inclusief ontbijt.[4] 
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 13 NOVEMBER 2017
  3. Tubantia Josien Kodde 04-NOVEMBER-2017
  4. Volkskrant Evelien van Veen 23 september 2017