tuttig
- tut·tig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tuttig | tuttiger | tuttigst |
verbogen | tuttige | tuttigere | tuttigste |
partitief | tuttigs | tuttigers | - |
tuttig
- stijf, niet de mode volgend vooral betrekking hebbend op vrouwen
- Het tuttige meisje bleek heel erg goed te kunnen leren. Al dat modieuze gedoe kon haar gewoon niet boeien.
- Het woord tuttig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuttig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be