turfsteker
  • turf·ste·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord turfsteker turfstekers
verkleinwoord

de turfstekerm

  1. (beroep) arbeider die turf wint
     `Nieuwsbode Nije Siel,'riep Imke standaard bij binnenkomst, en die kreet bracht al een glimlach om Catharina's mond. 'De oudste van Tjallinga heeft verkering met een turfsteker en Hitler en Mussolini hebben samen de Mount Everest beklommen.'[2]
     Schelvis werd overgebracht naar een kamp waar hij als turfsteker moest werken.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron “Sobibor-overlevende Jules Schelvis (95) overleden” (04-04-2016), NOS