• tu·mor·weef·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord tumorweefsel tumorweefsels
verkleinwoord

het tumorweefselo

  1. (medisch) dat gedeelte van een tumor dat bestaat uit tumorcellen
    • „Vergelijk het met een fluorescerende jas die oplicht in het donker als er licht opvalt”, zegt hoofdonderzoeker en chirurg Alexander Vahrmeijer (LUMC). „Tumoren die niet te zien zijn met het blote oog worden zichtbaar en plekken waarvan we vermoeden dat het een tumor is, maar wat gezond weefsel blijkt te zijn, kunnen dus worden gespaard.” „In 30 procent van de gevallen treffen we meer tumorweefsel aan dan we dachten”, aldus chirurg Miranda Kusters van het Catharina Ziekenhuis.[2] 
    • De koningin van Sotsji, waar de snowboardster vier jaar geleden goud veroverde op de boardercross, wacht vandaag het tweede deel van haar operatie om kanker voor de negende keer te overwinnen. Twee weken na de eerste zware ingreep, waarbij veel tumorweefsel werd verwijderd, wordt er een titaniumbrug in haar nek geplaatst. "Toch ga ik er nog steeds van uit dat ik in Pyeongchang gewoon aan de start sta”, verwacht Mentel dat de geest ook dit keer weer sterker is dan het lichaam.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 30 jan. 2018
  3. de Telegraaf 03 jan. 2018