tumor
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tu·mor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zwelling’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tumor | tumoren tumors |
verkleinwoord | tumortje | tumortjes |
Zelfstandig naamwoord
de tumor m
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen
1. een gezwel
Gangbaarheid
- Het woord tumor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tumor" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "tumor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tumor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Papiaments
Zelfstandig naamwoord
tumor
Spaans
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tumor | tumores |
Zelfstandig naamwoord
tumor m