tuinderij
- tuin·de·rij
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuinderij | tuinderijen |
verkleinwoord | tuinderijtje | tuinderijtjes |
de tuinderij v
- kwekerij, tuinbouwbedrijf
- Als we even later –weer in onze eigen klederdracht - de Willamette-vallei inrijden, wanen we ons in het Duitse Sauerland. In alle windrichtingen niets dan glooiende groene landschappen met tuinderijen en wijngaarden. Dit moet ooit de beloning voor de pioniers geweest zijn, na een bijna onmenselijke tocht. De historische betekenis van hun reis konden ze toen nog niet bevatten. Laat staan dat duizenden mensen, zoals wij, anderhalve eeuw later met gigantische campers in hun karrensporen zouden treden.[2]
- Boeren zijn niet van het vergaderen, weet Jan Lohuis van Vertwenz. "Niet praten, maar doen."Voor een samenwerking stonden de eigenaren van landgoedtuinderij de Witte Raaf uit Denekamp, tuinderij en boerderijwinkel Bietenrood uit Rossum en zorgboerderij Viermarken in Enschede open. Ze gaven al langer groentepakketten uit, maar nu zijn de initiatieven samengebracht.[3]
1.
- Het woord tuinderij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuinderij" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 18/MEI/2013
- ↑ Tubantia 19-SEPTEMBER-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be