• trom·pet·rot·ter

trompetrotter mv

  1. (knaagdieren) (taxonomisch) schijnratten
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief           trompetrotter     trompetrottene  


  • trom·pet·rot·ter

trompetrotter mv

  1. (knaagdieren) (taxonomisch) schijnratten
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief           trompetrotter     trompetrottene  
genitief