trommelvel
  • trom·mel·vel
enkelvoud meervoud
naamwoord trommelvel trommelvellen
verkleinwoord

het trommelvelo

  1. het strakgespannen vel van een trommel dat geluid maakt als erop wordt geslagen
     Ze hanteerden daarbij tamboerijnen zonder trommelvel, maar bijna zo groot als fietswielen, en het was wel duidelijk dat hier het rinkelen van de geldbuidel werd nagebootst.[2]
     Stadstheater trekt dertigduizend euro uit voor verbeteren akoestiek in grote zaal. Nieuwe zijwanden fungeren als een soort trommelvel en brengen geluid vanaf het podium op dynamische wijze naar achteren. Aanhoudende echo is verdwenen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “‘Droge doos’ klinkt nu beter” (30-08-2010), Tubantia