• trikk
  • [A]: Afkomstig uit het Engels. Het woord komt van -tric in electric (electric tramcar).
  • [B]: Afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord trick, dat van het Oudfranse woord triquer komt.
Naar frequentie 44171
[A]
m
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   trikk     trikken     trikker     trikkene  
genitief   trikks     trikkens     trikkers     trikkenes  

[A] trikk, m

  1. (verkeer) tram
[B]
o
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   trikk     trikket     trikk     trikka
trikkene  
genitief   trikks     trikkets     trikkers     trikkas
trikkenes  

[B] trikk, o

  1. kneep, list, truc
  2. (magie) kneep, list, truc

trikk, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van trikk


  • trikk
  • Afkomstig uit het Engels. Het woord komt van -tric in electric (electric tramcar).
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   trikk     trikken     trikkar     trikkane  

trikk, m

  1. (verkeer) tram