• triks
  • Afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord trick, dat van het Oudfranse woord triquer komt.
Naar frequentie 2977
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   triks     trikset     triks     triksa
triksene  
genitief   triks'     triksets     triksers     triksas
triksenes  

triks, o

  1. kneep, list, truc
  2. (magie) kneep, list, truc

triks, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van triks


  • triks
  • Afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord trick, dat van het Oudfranse woord triquer komt.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   triks     trikset     triks     triksa  

triks, o

  1. kneep, list, truc
  2. (magie) kneep, list, truc

triks, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van triks