• tri·buut
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tribuut tributen
verkleinwoord

tribuut m/o [2]

  1. verplichte bijdrage
    • De instellingen die de app nu gebruiken zijn de gemeente Utrecht, de Westerscheldetunnel, de Hogeschool Rotterdam, de Erasmus Universiteit, de Rijksuniversiteit Groningen en het regionale belastingcentrum Tribuut. [3] 
  2. eerbetoon aan iemand die dat verdient
    • Volgende week kan Hamilton in zijn Mercedes in Monza Schumacher zelfs voorbij. Dat zou een mooi tribuut kunnen zijn, voor het oog van alle Ferrari-fans in Italië. "Als ik het opdraag aan Michael, dan zeker. Maar ik heb daar eigenlijk nog nauwelijks over nagedacht." [4] 
83 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[5]