Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tri·an·gu·lair
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen triangulair triangulairder triangulairst
verbogen triangulaire triangulairdere triangulairste
partitief triangulairs triangulairders -

Bijvoeglijk naamwoord

triangulair [2]

  1. betrekking hebbend op driehoeken
  2. met drie partijen
    • Ford. Triangulair spervuur: Negenhonderd miljoen euro. Zoveel geld is nodig om in de fabriek van Ford in Genk een nieuwe productielijn te bouwen en de werkgelegenheid daar veilig te stellen. De gammele Amerikaanse autogroep heeft het geld echter niet. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen