trekpot
  • trek·pot
enkelvoud meervoud
naamwoord trekpot trekpotten
verkleinwoord

de trekpotm

  1. (huishouden) een pot waarin men thee kan laten trekken
    • Er werd ook flink gepoetst („2 dosyn besems, 1 veltje seemleer, 1 Sakkie Zand”), thee gedronken („1 blikke Thee stoof, ijzere Convoor, tinnen trekpot”) en geschreven („Post papier & 2 boeke-Ordenarij”). En het bier vloeide rijkelijk, waarschijnlijk ook vanwege de slechte kwaliteit van het drinkwater – iets waarover werd geklaagd. [2] 
78 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[3]