• trein·ge·bruik
enkelvoud meervoud
naamwoord treingebruik treingebruiken
verkleinwoord treingebruikje treingebruikjes

het treingebruiko

  1. (spoorwegen) het benutten van een trein
  2. (spoorwegen) het benutten van treinen in plaats van vliegtuigen, schepen, auto's of andere vervoermiddelen
    • In Zweden groeit het treingebruik aanzienlijk. Tegelijkertijd is er sprake van een lichte afname van het vliegtuiggebruik binnen Zweden. [1]