trefa
- tre·fa
- van Hebreeuws טְרֵפָה zn (trefa) "(door een roofdier) verscheurd (en daarom onrein vlees)" [1] [2] [3]
trefa
- (Jiddisch-Hebreeuws) ritueel niet-geoorloofd
1.
- Het woord 'trefa' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.