[1] trapezoïde
 
[2] trapezoïde
  • tra·pe·zo·ï·de
enkelvoud meervoud
naamwoord trapezoïde trapezoïden
trapezoïdes
verkleinwoord

de trapezoïdev

  1. (meetkunde) vierhoek zonder evenwijdige zijdes
  2. (meetkunde) vierhoek met twee evenwijdige zijdes
    •  
61 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]