Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Transformatortransformátor


  • trans·for·ma·tor
enkelvoud meervoud
naamwoord transformator transformatoren
transformators
verkleinwoord transformatortje transformatortjes

de transformatorm

  1. elektromagnetisch toestel dat toelaat de spanning te verhogen of te verlagen in een wisselstroomnet, met behoud van de frequentie
     Op een hoge tafel in de hoek stond een grote bakelieten radio met een verzilverde draaischijf waarin vooroorlogse zendstations waren gegraveerd. Waarschijnlijk zou hij met de juiste transformator nog aan de praat te krijgen zijn. Maar er zou niet dezelfde muziek uit opklinken als vroeger.[2]
  • trafo (vooral gebruikt in Nederland)
  • transfo (vooral gebruikt in België)
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]