trancheren
- Geluid: trancheren (hulp, bestand)
- tran·che·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in stukken snijden’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1]
- afgeleid van het Franse trancher (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trancheren |
trancheerde |
getrancheerd |
zwak -d | volledig |
trancheren [2]
- overgankelijk (huishouden) (kookkunst) in plakken of stukken snijden
- ▸ Daar op tafel, gebakken in bladerdeeg, lag dus twee kilo vlees te wachten tot het getrancheerd werd.[3]
- Het woord trancheren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trancheren" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "trancheren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be