totalisator
- Geluid: totalisator (hulp, bestand)
- to·ta·li·sa·tor
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘toestel dat het totaal aan inzetten bij weddenschappen op races registreert’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- Naamwoord van handeling van totaliseren met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | totalisator | totalisators totalisatoren |
verkleinwoord | totalisatortje | totalisatortjes |
- apparaat met behulp waarvan totalen berekend en geregistreerd kunnen worden, telmachine
- machine die totalen berekent t.b.v. de gokkers op wedstrijden
- toto
- Het woord totalisator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "totalisator" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "totalisator" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ totalisator op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be