toetser
- toet·ser
- Naamwoord van handeling van toetsen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toetser | toetsers |
verkleinwoord |
de toetser m
- iemand die iets controleert
- Het is bekend dat de ’parade der toetsers’ van het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht niet voorop lopen, als het gaat om kennis van en interesse in nieuwe ontwikkelingen. Een goed begin zou zijn om van overheidswege deze nieuwe ontwikkelingen te stimuleren en toe te passen en eventuele ’hindernissen’ binnen diezelfde overheid te slechten. [2]
- Ook Jeremia 6:27-30 is prachtig, met drie metallurgische metaforen achter elkaar. Een ervan is dat de profeet wordt geroepen om een tester/toetser voor het volk te zijn. [3]
- Het woord toetser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toetser" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 10 apr. 2018 ’Bouwtoezicht loopt achter’
- ↑ Reformatorisch Dagblad Janita van Hoeven-ten Voorde 08-04-2011 Jeremia telt meeste metaalmetaforen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be