toegangsbiljet
  • toe·gangs·bil·jet
enkelvoud meervoud
naamwoord toegangsbiljet toegangsbiljetten
verkleinwoord toegangsbiljetje toegangsbiljetjes

het toegangsbiljeto

  1. stuk papier waarmee men kan aantonen dat men ergens naar binnen mag gaan
     Net als de organisatie moet ook de bezoeker diep in de buidel tasten: 26 euro voor een passe-partout. Daarbij moet de kunstminnaar zich ook nog eens haasten, want het toegangsbiljet is slechts één dag geldig.[2]
     Het combi-ticket ‘B-Dagtrip’ (dat een treinticket combineert met een toegangsbiljet tot een evenement) heet voortaan ‘Discovery Combi’. De benaming ‘Diabolotoeslag’ voor een treinrit naar Brussels Airport wordt gewijzigd naar ‘Supplement Brussels Airport’.[3]
  2. (figuurlijk) iets dat zorgt dat je iets kunt krijgen
     Maar zij leek de witte studentenpet op te vatten als de afsluiting van al dat studeren en de start van een hogere positie in de samenleving, en daarmee het toegangsbiljet tot een goede betrekking.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Picasso en zijn leermeesters schitteren in Parijs” (13 oktober 2008), Het Parool
  3.   Weblink bron
    jvh
    “Zeg niet langer 'Go Pass' maar 'Youth Multi'” (25/02/2020), De Standaard
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142