• tjalk
  • Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘zeilvaartuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1860 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tjalk tjalken
verkleinwoord tjalkje tjalkjes

de tjalkv / m

  1. (scheepvaart) Oudnederlands platbodem zeilvaartuig met een ronde boeg, zijzwaarden en een gaffelgetuigde mast
  • tjalk
78 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[2]