titelbewijs
- Geluid: titelbewijs (hulp, bestand)
- IPA: / ˈtitəlbəˌwɛis / (4 lettergrepen)
- ti·tel·be·wijs
- samenstelling van titel zn "rechtsgrond" en bewijs zn "document"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | titelbewijs | titelbewijzen |
verkleinwoord | - | - |
het titelbewijs o
- (juridisch) officieel document dat duidelijk aangeeft en vastlegt wie eigenaar van een goed is
Dit betreft vaak onroerend goed, maar het kan ook gaan om zaken als een motorvoertuig of vaartuig.- ▸ Partijen zijn overeengekomen dat schriftelijk vastgelegd wordt dat de houtskeletbouw woning eigendom is van [eisers] Dit is een titelbewijs in de zin van artikel 7:9 BW. Vastlegging van eigendom kan om verschillende redenen van belang zijn.[1]
- ▸ De verkoper is verplicht de verkochte zaak met toebehoren in eigendom over te dragen en af te leveren. Onder toebehoren zijn de aanwezige titelbewijzen en bescheiden begrepen; voor zover de verkoper zelf daarbij belang behoudt, is hij slechts verplicht om aan de koper op diens verlangen en op diens kosten een afschrift of uittreksel af te geven.[2]
1. officieel document dat duidelijk aangeeft en vastlegt wie eigenaar van een goed is
- Het woord 'titelbewijs' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Rechtbank Gelderland“tussenvonnis in zaak C/05/369411 / HZ ZA 20-189 van 30 september 2020”, onder 7.14 op rechtspraak.nl
- ↑ Weblink bron “Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 9.1” (14 september 2019) op wetten.overheid.nl