• tijds·di·men·sie
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdsdimensie tijdsdimensies
verkleinwoord

de tijdsdimensiev

  1. (natuurkunde) één van de dimensies van de vierdimensionele ruimtetijd
     De Romeinschristelijke denker Augustinus van Hippo (354-430) was zich zeer bewust van het scharnierpunt tussen herinneren, zintuigen en de menselijke tijdsdimensie toen hij in de vierde eeuw zijn Confessiones ('Belijdenissen') schreef.[1]
     Dit geldt dan voor de drie ruimtedimensies en de tijdsdimensie, waarvan er maar één is.[2]
     Voor zijn onderzoek gebruikte Fajman tweedimensionale modellen met een tijdsdimensie; in wetenschappelijke termen 2 + 1-modellen. ‘Met die modellen simuleerde ik voor een bepaald moment in de tijd hoe het universum zich ontwikkelt aan de hand van Einsteins vergelijkingen’, legt hij uit. ‘Het resultaat van de simulaties is een homogeen heelal. Zwaartekracht is dus voldoende om de homogeniteit van het universum te verklaren voor deze specifieke modellen.’[3]
  1. Babette Hellemans
    “Cultuur” (2014), Amsterdam University Press  , ISBN 9789089646040
  2. Antonio Padilla
    “Fabeachtige getalen en waar ze te vinden” (2023), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026353512
  3.   Weblink bron
    Laura Bergshoef
    “Snelle uitdijing na oerknal misschien toch niet nodig voor begrip heelal” (6 november 2020), NewScientist