tijdgebonden
- tijd·ge·bon·den
- samenstelling van tijd zn en gebonden bn
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tijdgebonden | tijdgebondener | tijdgebondenst |
verbogen | tijdgebondenste | ||
partitief | tijdgebondens | tijdgebondeners | - |
tijdgebonden
- van activiteiten dat ze op een bepaald tijdstip gedaan wordt of gedaan moet worden
- We moeten ons doelen stellen die specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden zijn.[1]
- Avedissian ziet bij zijn kinderen hoe de toekomst zich aandient, waarin door het mobiele internetverkeer plaats en tijd er minder toe doen. Hij ontleent er ideeën aan over een rechtspraak die minder plaats- en tijdgebonden zal zijn. Een digitale zitting in het gemeentehuis, waar de rechtbank Limburg nu mee experimenteert, is een interessante ontwikkeling. Dat kan een hoop reistijd schelen voor de burger. Als de kernwaarden maar overeind blijven.[2]
1. gebonden aan een bepaald tijdstip
- Het woord tijdgebonden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.