• tiet
  • In de betekenis van ‘borst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1858 [1]
  • In de betekenis van ‘kip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1600 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tiet tieten
verkleinwoord tietje tietjes

de tietv / m

  1. (informeel) vrouwelijke borst
    • De hele zaal scandeerde 'wij willen tieten zien!'. 
    • Laatst viel mijn blik ergens op
      Het was dat mokkel van om de hoek,
      met die lekkere tieten
      Helaas was het tomatensoep
       [2]
99 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]