tiara
- ti·a·ra
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hoofdtooi’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1630 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tiara | tiara's |
verkleinwoord | tiaraatje | tiaraatjes |
- pauselijke kroon
- een soort kroon met de vorm van een meestal half-cirkelvormige band
1.
- Het woord tiara staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tiara" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tiara" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be