theïsme
- the·is·me
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘een geloof in God’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
- afgeleid van het Griekse θεος 'theos' (God) met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | theïsme | - |
verkleinwoord | - | - |
- (religie) (filosofie) levensbeschouwing die uitgaat van het bestaan van één of meer bestaande goden
- Een soortgelijke vraag doet zich voor bij systematisch theologen: willen zij primair een analyse geven van het christelijk geloof als beleefd geloof of is hun werk eerder te verstaan als een christelijke invulling van het theïsme?[4]
- Het woord theïsme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "theïsme" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "theïsme" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ theïsme op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Schepper naast God?: theologie, bio-ethiek, en pluralisme : essays ..., 2004, p. 41
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be