1. mannetje van een roofvogelsoort
(hier: een zeearend)
  • ter·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord tersel tersels
verkleinwoord terseltje terseltjes

de terselm

  1. (dierkunde), (valkerij) mannetje van een roofvogelsoort
    • (…) de twee duide-
      Lijk jagende valken, die, zeg ik eerlijk,.
      Ons volgden van boomtop tot boomtop, altijd.
      Schreeuwend tussen beide, vrouwtje en tersel, (…)
       [3]
11 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. tersel op website: Etymologiebank.nl
  3. Daalen, M. van
    "Hoe het opent, en doorgaat te openen" in: Nieuw Letterkundig Magazijn nr. 17 (1999); p. 38-39
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be