• ten·den·ti·eus
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met vooropgezette bedoeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1929 [1]
  • afgeleid van tendens met het achtervoegsel -eus
  • afgeleid van het Franse tendentieux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen tendentieus tendentieuzer tendentieust
verbogen tendentieuze tendentieuzere tendentieuste
partitief tendentieus tendentieuzers -

tendentieus

  1. gekleurd door bijbedoelingen
    • Dat hele stuk berichtgeving over de Ierse financiën is tendentieus. 
88 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]