tekstueel
- tek·stu·eel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘de tekst betreffend’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- afgeleid van tekst met het achtervoegsel -eel [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tekstueel | tekstueler | tekstueelst |
verbogen | tekstuele | tekstuelere | tekstueelste |
partitief | tekstueels | tekstuelers | - |
tekstueel
- met betrekking tot de tekst
- woordelijk, letterlijk, zoals de tekst vermeld
- Het woord tekstueel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tekstueel" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "tekstueel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tekstueel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be